2. Construeren

peer review
tentamenvragen
toetscyclus
beoordelingsformulier
cesuurbepaling
toetsing
toetsmatrijs

Welke vragen wil je stellen?

Als je hebt besloten welke toetsvorm je gaat gebruiken, kun je de toets in elkaar zetten. Bij tentamens maak je gesloten en/of open vragen, bij andere toetsvormen, zoals een paper, presentatie of creatieve opdracht, maak je een opdrachtbeschrijving.

Bij tentamens is het goed om eerst te bepalen hoeveel vragen je wilt stellen, over welke onderwerpen of leerdoelen, op welk cognitief niveau, en welke weging je eraan wilt toekennen. Hiervoor kun je een toetsmatrijs gebruiken. Door hier van tevoren over na te denken, werk je toe naar een evenwichtig tentamen met een goede spreiding van onderwerpen en niveaus, waarmee je inzicht krijgt in hoeverre de student de leerdoelen van het vak beheerst.

Wat is een toetsmatrijs?

Een toetsmatrijs

Een toetsmatrijs is een overzicht van de weging en spreiding van leerdoelen, onderwerpen en niveaus in een toets. Zo’n tabel maakt in één oogopslag duidelijk of alle stof evenredig aan bod komt, op het juiste cognitieve niveau. Hiermee zorg je dat de toets representatief is voor de leerdoelen en dat alle leerstof wordt gedekt (inhoudsvaliditeit). Het kan helpen voorkomen dat een toets te veel vragen over dezelfde leerstof en vaardigheden bevat.

Een toetsmatrijs is handig als je twee toetsen over dezelfde stof moet maken (bijvoorbeeld een reguliere toets en een herkansing). Zo kun je zorgen dat de twee toetsen de leerdoelen zoveel mogelijk gelijkwaardig toetsen. Bovendien kun je het gebruiken om de inhoud van een toets te verantwoorden naar collega’s, examencommissies of visitatiecommissies. Een toetsmatrijs kan ook met studenten worden gedeeld om te stimuleren dat ze de stof op de gewenste manier bestuderen.

De mate van detail kun je zelf bepalen. De toetsmatrijs hieronder geeft het aantal vragen per niveau over elk leerdoel/onderwerp aan, maar je zou ook kunnen specificeren hoeveel punten die vragen waard zijn, of per leerdoel specificeren welke onderwerpen eronder hangen. Ook kun je een onderscheid maken tussen open en gesloten vragen. Je kunt zelfs een toetsmatrijs voor een heel vak maken, waarin je specificeert welke leerdoelen/stof in welke toetsen aan bod komen. Sommige faculteiten stellen dit verplicht en hebben hier een format voor.

Onderstaande tabel is een voorbeeld

Bloom-niveau: Onthouden/begrijpen Bloom-niveau: Toepassen Bloom-niveau: Analyseren
Leerdoel A 3 vragen 1 vraag 1 vraag
Leerdoel B 1 vraag 2 vragen 1 vraag
Leerdoel C 0 vragen 2 vragen 3 vragen

 

Wanneer gebruik je gesloten vragen?

Gesloten vragen zijn geschikt voor het toetsen van de lagere cognitieve vaardigheden, zoals kennis, begrip en toepassing. Het is ook mogelijk om gesloten vragen te formuleren die de hogere vaardigheden aanspreken, maar dit is moeilijker en kost veel tijd. Gesloten vragen werken goed voor grotere groepen studenten (>100), want het nakijken kan automatisch en wordt niet beïnvloed door beoordelaarsverschillen. Het construeren van een goede meerkeuzetoets kost wel veel tijd: voor een betrouwbaar tentamen heb je veel vragen nodig (je moet immers rekening houden met de gokkans: de kans dat een student zonder enige kennis van de stof het juiste antwoord kan raden). Gesloten vragen lenen zich goed voor digitale afname. Een voordeel hiervan is dat er na afloop data beschikbaar komt waarmee je snel en eenvoudig inzicht krijgt in de kwaliteit van je toets.

Er zijn veel verschillende soorten gesloten vragen, bijvoorbeeld ja/nee-vragen, meerkeuzevragen, één-uit-meervragen, korte invulvragen, rangschik- en hotspotvragen.

Tips voor het maken van gesloten vragen

Het formuleren van eenduidige gesloten vragen, en vooral plausibele afleiders (= foute antwoorden), kost veel tijd. Hieronder een aantal tips:

  • Splits de vraag op in een informatiegedeelte en een vraaggedeelte: ook visueel, bijvoorbeeld met een witregel ertussen.
  • Bij vierkeuzevragen is de derde afleider vaak het lastigst om te bedenken. Meestal is het daarom makkelijker om driekeuzevragen te maken. Let op: dan heb je wel meer vragen nodig voor een betrouwbaar tentamen.

 

Zorg dat… Vermijd…
  • … er geen overlap is in de antwoordalternatieven. Als ze van elkaar afhankelijk zijn, moeten ze beide juist, ofwel beide onjuist zijn. Dit kan voor verwarring zorgen.

 

  • … een negatieve vraagformulering, want dat is moeilijker leesbaar. Vraag dus “welk van deze stellingen is juist?”, in plaats van “onjuist”.

 

  • … de afleiders ook echt fout zijn, anders meet je vraag niet nauwkeurig. Bovendien kan dit na afloop van de toets tot discussie leiden.

 

  • … dubbele ontkenningen. Die zijn onnodig verwarrend, en er is een grote kans dat studenten de vraag verkeerd begrijpen.

 

  • … de afleiders plausibel zijn. Als geen enkele student een bepaald antwoord kiest, dan is dat blijkbaar geen plausibel antwoord op de vraag, en kan het net zo goed worden weggelaten. Veelgemaakte fouten van studenten zijn een goede bron voor afleiders.

 

  • … absolute formuleringen zoals “altijd, nooit, allemaal, zeker” (deze alternatieven zijn namelijk zeer waarschijnlijk onjuist), of vage formuleringen zoals “vaak, soms, meestal, nauwelijks” (deze zijn zeer waarschijnlijk juist).

 

  • … elke vraag niet meer dan één duidelijk probleem bevat. Studenten raken in de war als ze moeten kiezen uit opties als “Stelling 1 is juist en stelling 2 is onjuist” en “Stelling 1 is onjuist en stelling 2 is juist”, want daarmee stel je eigenlijk twee juist/onjuistvragen tegelijk. Bovendien bestaat de kans dat de student de ene helft van de vraag wel kan beantwoorden en de andere helft niet. Hierdoor meet je de kennis van de student niet nauwkeurig.

 

  • … formuleringen als “alle/geen van bovenstaande”. Die kunnen nooit het directe antwoord op een vraag zijn. Bovendien kunnen studenten het goede antwoord raden als ze één van de opties kunnen wegstrepen. Je kunt dan beter een meer-uit-meervraag gebruiken of meerdere juist/onjuistvragen.

 

  • … de vraag geen strikvraag is of overbodige informatie bevat: dit maakt de vraag onnodig moeilijk en kan de student op het verkeerde been zetten. Hiermee meet je niet de kennis van de student, maar bijvoorbeeld de leesvaardigheid.

 

  • … de vraag geen onnodige herhalingen bevat. Woordherhalingen die in alle antwoordopties terugkomen kan je beter in de vraagstam zetten.

 

  • … er geen aanwijzingen in de vraag of afleiders zijn die sturen naar het juiste antwoord, bijvoorbeeld door de grammatica, lengte, layout of woordkeus.

 

  • … de antwoordopties door elkaar worden aangeboden, of juist op alfabetische volgorde. Zo gaan studenten niet zoeken naar een patroon in de plaats van het juiste antwoord.

 

Wanneer gebruik je open vragen?

Open vragen zijn geschikt voor het toetsen van de hogere cognitieve vaardigheden. Uiteraard kun je er ook kennis mee toetsen, maar met name voor grote groepen studenten is dat tijdrovend en ineffectief. Denk bij het formuleren van open vragen na over de vorm van het gewenste antwoord. Omvat dat enkele woorden, zinnen, alinea’s, of meerdere pagina’s? Mag de student in losse zinnen of bullet points antwoorden, of verwacht je een samenhangende tekst met inleiding en conclusie? Het hangt van je leerdoelen af welke open vraagvorm je kiest.

Welke vraagvorm(en) je ook kiest, zorg dat studenten van tevoren weten wat er van ze verwacht wordt. Geef ze de gelegenheid om te oefenen, thuis of tijdens college. Bied studenten een oefententamen aan en eventueel een vragenuurtje. Dit neemt veel stress weg. Op het tentamen zouden er geen verrassingen moeten zijn voor een student die goed voorbereid is.

Tips voor het maken van open vragen
  • Splits de vraag op in een informatiegedeelte en een vraaggedeelte: ook visueel, bijvoorbeeld met een witregel ertussen.
  • Gebruik korte zinnen met duidelijke instructies om misverstanden te voorkomen. Zorg dat vragen niet op meerdere manieren te interpreteren zijn.
  • Zorg dat de vraag alleen kan worden beantwoord als je de tentamenstof goed kent (vraag geen algemene kennis).
  • Zorg dat de vraag geen overbodige informatie bevat of onnodig moeilijk is geformuleerd. Daardoor is de vraag moeilijk leesbaar, en dan toets je wellicht ook onbedoeld de leesvaardigheid van de student.
  • Bij vragen met een casus of situatiebeschrijving: de informatie die je geeft moet ook echt nodig zijn om te vraag te kunnen beantwoorden. Anders kun je deze beter weglaten.
  • Vermijd vage aanwijzingen zoals ‘motiveer je antwoord’. Gebruik in plaats daarvan concrete antwoordrestricties, zoals “Gebruik niet meer dan vier zinnen”, of “noem drie aspecten van…”, “Geef twee redenen waarom…”, etc. Hierdoor voorkom je dat studenten totaal onvergelijkbare antwoorden geven, waardoor objectief nakijken moeilijk wordt. Eventueel kun je ook vermelden dat je alleen de eerste twee redenen zult beoordelen, om te voorkomen dat studenten alles over een bepaald onderwerp opschrijven in de hoop dat er iets goeds tussen staat (het zogenaamde ‘schot hagel’ antwoord).
  • Geef aan hoeveel punten elke vraag waard is. Dit helpt studenten hun tijd te budgetteren.
  • Formuleer meteen ook het modelantwoord. Vaak kom je hierdoor onduidelijkheden in de vraagformulering op het spoor.
  • Formuleer de vraag op zo’n manier dat beoordelaars zoveel mogelijk op hetzelfde antwoord uitkomen. Het modelantwoord moet niet tot discussie tussen beoordelaars leiden.
  • Gebruik een beperkt aantal vraagformuleringen (bijvoorbeeld leg uit, beredeneer, licht je antwoord toe) waar studenten al eerder mee geoefend hebben om te voorkomen dat ze een ander soort, niet-beoogd antwoord geven.
  • Zorg dat de situatie die in de vraag wordt beschreven representatief/veelvoorkomend is (niet uitzonderlijk of ingewikkeld). Dit verhoogt de authenticiteit van de toets.
  • Zorg dat de situatie of het voorbeeld in de vraag zo algemeen mogelijk is, zodat studenten geen voor- of nadeel ondervinden door hun leeftijd, gender, cultuur, geloof, etc. Als een vraag bijvoorbeeld over een niche onderwerp gaat, is er kans dat niet alle studenten hier bekend mee zijn.

Cesuur en normeren

Het hoofddoel van toetsing is om te bepalen of studenten de leerdoelen wel of niet beheersen. Bij tentamens werk je daarom met een zak/slaaggrens, ook wel de cesuur genoemd. Ook moet je bepalen hoeveel punten leiden tot een bepaald cijfer: de normering, of score-cijfer transformatie. In Nederland ligt de cesuur meestal op 55% van het totaal aantal punten, maar hier kan in bepaalde gevallen van worden afgeweken. Soms blijkt bijvoorbeeld na afname dat een toets veel te makkelijk of moeilijk was: in zulke situaties kun je (bij voorkeur in overleg met een toetsdeskundige) besluiten om de cesuur aan te passen. Het is van belang dat je aan studenten transparantie biedt over de cesuur en normering. Je hoeft niet de cesuur niet precies van tevoren vast te leggen, maar zorg dat studenten weten wat de procedure is en dat de cesuur soms nog kan worden aangepast op basis van de toetsresultaten. Per faculteit kunnen de regels hierover verschillen. Daarnaast moet je bepalen hoeveel punten leiden tot een bepaald cijfer: de normering oftewel de score-cijfer transformatie. Om dit te vereenvoudigen kan je gebruik maken van een online tool zoals cijfersberekenen.nl.

Er zijn in principe drie manieren om cesuur/normering vast te stellen: de absolute methode, de relatieve methode en er zijn compromismethoden.

Absolute methode

De docent bepaalt vooraf hoeveel van de te behalen punten minimaal gescoord moeten worden voor een voldoende. De rest van de normering wordt vervolgens afgeleid van deze cesuur in relatie tot het maximaal te behalen aantal punten. Het voordeel van deze methode is dat het van tevoren duidelijk is hoeveel punten studenten moeten behalen voor een voldoende, maar het nadeel is dat geen rekening wordt gehouden met de kwaliteit van het tentamen en het onderwijs.

Relatieve methode

Bij de relatieve methode gaat men uit van de scores van alle studenten om de cesuur te bepalen. De maximale en minimale scores in een studentengroep bepalen in dit geval de uiteinden van de beoordelingsschaal. De scores van de overige studenten worden hiertegen afgezet. Het cijfer geeft daarmee aan wat de relatieve positie van een student is ten opzichte van de andere studenten, en niet ten opzichte van de leerstof. De cesuur wordt bij deze methode pas na afloop van de toets bepaald. De methode is ongeschikt voor kleine groepen studenten (minder dan 50) en het percentage gezakten/geslaagden ligt vast – ongeacht de feitelijke toetsresultaten. Zo’n uitgangspunt is in het Nederlandse academische onderwijs niet erg gebruikelijk.

Compromismethoden

Zowel de absolute als de relatieve methode hebben voor- en nadelen. Daarom zijn er verschillende compromismethoden ontwikkeld. Meestal wordt daarbij uitgegaan van een absolute norm, maar deze wordt bijgesteld als bepaalde omstandigheden dat vragen. (bijvoorbeeld een te moeilijk tentamen dat leidt tot te veel gezakte studenten). Een interessante compromis methode is die van Cohen-Schotanus. Deze gaat er van uit dat een maximale score op een tentamen -dus alle vragen goed beantwoord- in de praktijk vaak niet behaald wordt. De gemiddelde score op een tentamen van (bijvoorbeeld) de 5% beste studenten (die dus eigenlijk een 10 zouden moeten krijgen) wordt daarom beschouwd als maximum te behalen punten. Op grond hiervan wordt de cesuur afgeleid. Vraag de toetsdeskundige van jouw faculteit om hulp bij deze methode.

Antwoordmodel of beoordelingsinstrument

Voor langere open vragen of grotere opdrachten, zoals een paper, presentatie of creatieve opdracht, waar er niet één correct antwoord is, en waar je op meer criteria let dan alleen inhoud (bijvoorbeeld structuur en taalgebruik), maak je van tevoren een beoordelingsinstrument of rubric. Hierdoor kun je inzichtelijk maken wat er van studenten verwacht wordt. Het is aan te raden het formulier of de rubric van tevoren beschikbaar te stellen voor studenten.

Maak bij het construeren van je toets meteen ook een antwoordmodel (voor tentamens) of beoordelingsinstrument (voor opdrachten). Het schrijven van een antwoordmodel dwingt je om na te denken over het antwoord dat je van studenten hoopt te krijgen, maar ook hoeveel punten je wilt toekennen aan elke vraag of aan elk onderdeel van het antwoord. Hierdoor spoor je vaak al onduidelijkheden in de vraagformulering op. Zorg dat het antwoordmodel zo eenduidig mogelijk is, zodat het niet tot discussie tussen beoordelaars leidt. Je antwoordmodel geeft ook aan hoeveel punten studenten moeten scoren om een voldoende te halen.

Voorbeeld-rubric schrijfvaardigheid masters/tracks FdR

Deze rubric biedt handvatten voor de beoordeling van schrijfopdrachten binnen de masters/mastertracks van de FdR en kan als voorbeeld of format worden gebruikt bij ieder vak waarin wordt gewerkt aan de schrijfvaardigheid.

De rubric kan naar behoeven ongewijzigd worden gebruikt of op onderdelen worden aangevuld of aangepast, zodat de beoordeling van de schrijfopdracht optimaal aansluit op de inhoud van het vak, het type opdracht en de plaats in het toetsprogramma.

Rubric schrijfvaardigheid mastertracks NL en ENG

Op zoek naar rubrics voor van specifieke vakken binnen de rechtenfaculteit? Je vindt meer voorbeelden van Rubrics op de TLC-FdR canvaspagina

Peer review

Als het tentamen of de opdrachtomschrijving klaar is, is het tijd om deze aan een collega voor te leggen voor peer review. Geef je collega ook het antwoordmodel en/of beoordelingsinstrument. Op deze manier kom je eventuele onduidelijkheden of schoonheidsfoutjes of een mismatch tussen de vraagstelling en het gewenste antwoord op het spoor. Hier is een checklist die je kunt gebruiken (Download .docx, 22KB).

Veelgestelde vragen

Hoe kies ik geschikte vraagsoorten voor mijn tentamen?

Dat hangt af van de leerdoelen van het vak. Wil je kennis, begrip of toepassen toetsen? Gebruik dan gesloten vragen of korte open vragen, afhankelijk van de groepsgrootte. Wil je de hogere cognitieve vaardigheden aanspreken? Open vragen zijn dan meer geschikt. Een toepassingsvraag valt misschien in een paar zinnen te beantwoorden, maar als de student moet analyseren of evalueren komt dat in een langer antwoord beter uit de verf, al dan niet in de vorm van een paper, presentatie of creatieve opdracht. Het is ook mogelijk om meerkeuzevragen te maken die de hogere cognitieve vaardigheden bevragen, maar dit kost veel tijd.

Hoe kan ik bepalen hoeveel vragen ik over elk onderwerp moet stellen?

Kijk hiervoor naar de toetsmatrijs van je vak: daarin heb je gespecificeerd welke onderwerpen of leerdoelen in de toetsing aan bod komen, en op welk cognitief niveau.

Het is belangrijk dat alle stof wordt gedekt in de toetsing. Als één onderwerp belangrijker is of tijdens het onderwijs uitgebreider is behandeld, dan spreekt het voor zich dat daar meer aandacht voor is in het tentamen. Als alle onderwerpen even belangrijk zijn, dan moeten er ongeveer hetzelfde aantal vragen per onderwerp in het tentamen staan.

De vorm en duur van de toets zijn ook bepalend zijn voor het aantal vragen dat je over elk onderwerp kunt stellen. Bij een tentamen van twee uur zul je waarschijnlijk niet meer dan 3-4 langere open vragen kunnen stellen – dan hebben studenten 15-20 minuten per vraag. Als je hiermee niet uitkomt met de stof die in het tentamen gedekt moet worden, dan moet je kortere vragen overwegen (of een langer tentamen). Een andere optie is om de stof te verdelen over meerdere tentamens.

Hoeveel vragen heb ik nodig voor een betrouwbaar tentamen?

Zie ook het artikel Gokkans en cijfers berekenen.

Bij gesloten vragen moet je rekening houden met de gokkans: de kans dat studenten het goede antwoord kunnen raden zonder enige kennis van de stof. Je moet na het compenseren voor de gokkans genoeg ‘zuivere’ antwoorden overhouden om een betrouwbaar beeld te krijgen van of de student de stof beheerst. Over het algemeen geldt, hoe meer vragen, hoe beter, maar er zijn ook richtlijnen om de betrouwbaarheid te borgen:

  • Vier antwoordopties: minimaal 40 vragen
  • Drie antwoordopties: minimaal 54 vragen
  • Twee antwoordopties: minimaal 80 vragen

Een meerkeuzetoets met minder vragen geeft geen betrouwbaar beeld van de mate waarin de student de stof beheerst. Er zijn geen richtlijnen voor het aantal open vragen dat je moet hebben in een tentamen. Wel is het van belang dat alle leerdoelen die in de toets aan bod zouden moeten komen voldoende gedekt zijn. Een toetsmatrijs kan je helpen om dit nader te bepalen.

Hoeveel tijd hebben studenten nodig om het tentamen te maken?

Dit hangt af van de vraagvorm en het aantal vragen. Aan de hand van de tabellen hieronder kun je een inschatting maken. Houd er rekening mee dat studenten langer de tijd nodig hebben als de vraag veel tekst bevat of als er iets moet worden uitgerekend of opgezocht (bijvoorbeeld in een open boektentamen).

Meerkeuzevragen

2 antwoordopties 50 seconden
3 antwoordopties 60 seconden
4 antwoordopties 75 seconden

Open vragen*

Antwoord van 1 woord of zin 1 min
Antwoord van ¼ pagina A4 5 min
Antwoord van ½ pagina A4 10 min
Antwoord van 1 pagina A4 25 min
Antwoord van 2 pagina’s A4 60 min

*De tabel gaat uit van handgeschreven antwoorden, maar de praktijk leert dat dit goed vergelijkbaar is met getypte antwoorden.

(Bron: Berkel, H. van e.a. (red.) Toetsen in het hoger onderwijs. 2014)

Wat moet er op het voorblad van het tentamen staan?

Een toetsvoorblad bevat vaak de volgende informatie:

  • Vak, code, toetsvorm
  • Uitleg van de toetsprocedure
  • Eventueel een invulinstructie
  • Puntenverdeling over de vragen of opdrachten
  • Informatie over hoe de cesuur bepaald wordt
  • Toegestane materialen (bijvoorbeeld bij open boektentamen)
  • Toegestane tijd voor de toets (inclusief die voor studenten met een functiebeperking)

Sommige faculteiten hebben een voorbeeld van een toetsvoorblad beschikbaar.

Ik wil een opdrachtbeschrijving maken voor een paper, essay, presentatie of creatieve opdracht. Wat moet er in de instructies staan zodat het duidelijk is voor studenten?
  • Verplaats je in de student: wat moet deze precies doen, en hoe? Is er een proces met een aantal te onderscheiden stappen? Maak die stappen dan expliciet.
  • Schrijf helder en bondig. Neem alleen informatie op die relevant is voor het uitvoeren van de opdracht. Algemene informatie en tips kun je beter elders opnemen.
  • Verwijs naar de informatie die de student nodig heeft om de opdracht te maken, bijvoorbeeld secundaire literatuur of een handboek voor het schrijven van werkstukken.
  • Zorg dat studenten weten wat er van ze verwacht wordt: geef ze een voorbeeld van een goed beoordeelde opdracht, maak de beoordelingscriteria (eventueel ook het beoordelingsformulier of rubric) van tevoren beschikbaar, en bespreek de opdracht tijdens het college of een vragenuur.
  • Geef aan hoe het cijfer tot stand zal komen: welke criteria wegen mee, wat is belangrijk of juist minder belangrijk?
  • Indien dit niet expliciet wordt genoemd tijdens het vak, verwijs dan naar de fraude- en plagiaatregeling van de UvA.
  • Leg uit wat de consequenties zijn als studenten hun werk niet (op tijd) inleveren.
  • Leg je opdrachtbeschrijving voor aan een collega; zo kom je onduidelijkheden op het spoor.
Wat moet er in een antwoordmodel staan?

Bij gesloten vragen is het antwoordmodel simpel: daarin staat wat de juiste antwoorden zijn en hoeveel punten er per goed antwoord te verdienen zijn.

Bij open vragen is het antwoordmodel uitgebreider, en neemt het de vorm van een correctievoorschrift, mede om verschillen tussen beoordelaars te beperken. Het helpt ook om bij de inzage aan studenten uit te leggen hoe het cijfer tot stand is gekomen. In het correctievoorschrift staan voorbeeldantwoorden, maar ook hoe de puntenverdeling per vraag werkt. Voor de beoordelaar moet duidelijk zijn hoe om te gaan met gedeeltelijk juiste antwoorden of antwoorden die niet in het antwoordmodel voorkomen. Het correctievoorschrift kan tijdens het nakijken nog worden aangepast als bijvoorbeeld blijkt dat een niet voorzien antwoord ook goed gerekend moet worden. Eerder nagekeken werk dient dan opnieuw te worden beoordeeld aan de hand van het aangepaste antwoordmodel. Achteraf moet een student op basis van het antwoordmodel inzicht kunnen krijgen in de beoordeling.

Wat is een handige manier om scoringspunten toe te kennen zodat ik makkelijk het cijfer kan berekenen?

Vaak proberen docenten op een totaal van 100 punten uit te komen met hun tentamen en punten toe te kennen op basis van weging (30 punten voor een belangrijke vraag, 10 punten voor een minder belangrijke vraag). Meestal werkt het beter om te kijken naar hoeveel elementen het antwoord moet bevatten. Vraag je naar 3 argumenten, geef dan 3 punten. Dat maakt het nakijken veel eenvoudiger. Je kunt daarnaast nog een weging per vraag toekennen.

 

Voorbeeld

Als je tentamen 4 vragen bevat die allemaal even zwaar meetellen voor het cijfer, dan kun je 25 punten per vraag geven om op een totaal van 100 uit te komen. Maar wanneer geef je dan de volledige 25 punten? Hoe verdeel je die punten bij een antwoord dat maar deels correct is?

Het is makkelijker om 1 punt per correct antwoordelement toe te kennen: als studenten bijvoorbeeld 3 redenen moeten noemen, geef je 3 punten, enzovoorts. Stel dat een student 2 juiste redenen heeft genoemd, en de vraag weegt voor 25% van het cijfer mee, dan is de score voor die vraag 25 x 2/3.

Hieronder zie een voorbeeld voor een tentamen met 4 vragen die elk voor 25% meewegen:

Weging Max. score Student 1
Vraag 1 25% 3 pt 2 pt 25 x 2/3
Vraag 2 25% 4 pt 3 pt 25 x 3/4
Vraag 3 25% 6 pt 5 pt 25 x 5/6
Vraag 4 25% 6 pt 4 pt 25 x 4/6
Eindcijfer 73 / 10 = 7,3

 

(25 x 2/3) + (25 x 3/4) + (25 x 5/6) + (25 x 4/6) = 73. Het cijfer is dus 73 / 10 = 7,3.

Uiteraard kun je een andere weging aan elke vraag toekennen, bijvoorbeeld 20% voor vraag 1, 30% voor vraag 2, 10 % voor vraag 3 en 40 % voor vraag 4. Als je voor alle studenten de scores per vraag bijhoudt in Excel, kun je gemakkelijk met formules een cijfer per student laten uitrekenen.

Hoe kan ik studenten voorbereiden op de vorm van het tentamen?

Studenten moeten de gelegenheid hebben om te oefenen met de vraagvormen die ze op het tentamen zullen krijgen. Zo merk je ook of studenten denken in de richting die jij voor ogen hebt en voorkom je misverstanden tijdens het tentamen. Van tevoren bekend zijn met de vraagvormen neemt bovendien veel stress weg en helpt studenten om zich effectief voor te bereiden op het tentamen. Oefen indien mogelijk tijdens het college met de vraagvormen die op het tentamen zullen komen, en maak altijd enkele oefenvragen beschikbaar. Ook kun je een vragenuur aanbieden.

De Toetscyclus

De vorige stap: Ontwerpen Hoe kies ik een toetsvorm die mijn leerdoelen betrouwbaar meet?
Construeren Hoe maak ik goede vragen en opdrachten?
De volgende stap: Afnemen Waar moet ik bij het afnemen van de toets op letten?
Nakijken Hoe kijk ik zo efficiënt mogelijk na?
Analyseren Hoe kan ik achteraf de kwaliteit van mijn toets beoordelen en verbeteren?
Rapporteren Waar moet ik op letten bij het bekendmaken van cijfers en het geven van feedback?
Evalueren Hoe kan ik mijn toetsing de volgende keer verbeteren?