Starten met peer- en/of self-assessment

autonomie
inspiratie
samenwerken
toetsing
zelfstandigheid

Op de UvA worden veel groepsopdrachten aan studenten gegeven: studenten leren zo onder andere samen te werken, een belangrijke vaardigheid voor hun loopbaan. Maar, samenwerking tussen studenten verloopt zeker niet altijd zonder problemen: stroeve communicatie en ongelijke inzet kunnen voor veel frustraties zorgen. Is het wel terecht dat iedere student, ondanks zijn bijdrage, hier hetzelfde cijfer voor ontvangt? En hoe kunnen studenten dan voor samenwerking wel afzonderlijk worden beoordeeld? Peer- en self-assessment kunnen hier een oplossing voor zijn: een manier van toetsing waarbij de studenten gevraagd wordt om eigen en/of andermans inzet te beoordelen. Ben je benieuwd hoe je deze beoordelingsvorm kunt integreren in jouw onderwijs? Lees dan het artikel voor meer informatie en praktische adviezen.

Stap 1. Wat en wie moeten de studenten beoordelen?

Om te starten met peer- en/of self-assessment moet je als docent eerst besluiten wat de studenten kunnen beoordelen. Wat is het leerdoel van de groepsopdracht? Er zijn twee mogelijkheden.

  • Het beoordelen van het eindresultaat (en evt. de individuele bijdrage van de student daarin).
    • Je kunt ervoor kiezen om een presentatie mee te nemen in deze beoordeling (mondelinge verdediging van eindresultaat).
  • Het beoordelen van het groepsproces (en evt. de individuele rol van de student daarin).
    • Je kunt focussen op proces- of taakaspecten. Procesaspecten betreffen de houding/attitude van de student (openstaan voor feedback, communiceren etc.) Taakaspecten hebben betrekking op onderdelen van de opdracht (zoeken van literatuur, schrijven etc.)

Daarbij is het van belang te bepalen wie/wat de studenten beoordelen: de groep als geheel, een individu in de groep of een combinatie van beide?

 

Stap 2. Hoe wil je het groepsproces monitoren?

Als je bovenstaande vragen hebt beantwoord kun je bepalen hoe de monitoring van deze studentgroepen gaat plaatsvinden. Deze is essentieel om eventuele verschillen in cijfers te kunnen onderbouwen. Daarbij ben je als docent beter in staat om feedback op het groepsproces te geven dan studenten zelf: je hebt ervaring en staat in principe buiten het proces, waardoor je een objectieve blik kunt hebben en het proces eventueel kunt bijsturen. Hieronder vind je verschillende mogelijkheden:

  • Laat de groep een logboek/notulen van de bijeenkomsten bijhouden
  • Schuif aan bij groepsbijeenkomsten (op de achtergrond), live of via Zoom: dit levert veel betrouwbare informatie op, maar is zeer arbeidsintensief.
  • Voer achteraf een gesprek met de groep of individuele groepsleden.
  • Vraag individuele studenten hun ingevulde rubric te onderbouwen in tekst.
  • Vraag individuele studenten een korte samenvatting te schrijven over hun bijdrage.

 

Stap 3. Welke methode wil je voor de peer- en/of self-assessment gebruiken?

Om groepswerk op individuele basis te beoordelen zijn er, naast het monitoren van het groepsproces, verschillende methoden waarbij peer- en/of self-assessment wordt ingezet. Studenten beoordelen daarbij zichzelf en/of de andere groepsleden wat betreft hun bijdrage aan (aspecten van) het groepsproces: hun invulling van bepaalde taken die de groep moest uitvoeren of hun bijdrage aan het eindresultaat. Je kunt er daarbij voor kiezen om de studenten anoniem te laten beoordelen (medestudenten en docent weten zo niet wie welk oordeel heeft gegeven). Hieronder vind je vier verschillende methoden die je kunt gebruiken. Je mag deze methoden vrij combineren, maar gezien de werkdruk raden we het aan om je te beperken tot een methode.

 

Methode Goldfinch – proces, procesaspecten inclusief self-assessment
Bij de methode Goldfinch scoort elke student zichzelf en de andere groepsleden ten opzichte van elkaar op een aantal procesaspecten. Je kunt deze procesaspecten zelf bepalen. De scores worden bij elkaar opgeteld en een gemiddelde van genomen. In principe krijgen de studenten het groepsresultaat als eindcijfer. De studenten die nogal van het gemiddelde afwijken ontvangen een cijfer dat naar boven of onder is bijgesteld. Je kunt zelfs overwegen studenten een onvoldoende te geven (zie student C in het voorbeeld).

 Schrijf de namen van de groepsleden naast jezelf   en geef ieder een punt  Jezelf  Student A  Student B  Student C
 Enthousiasme/participatie  2  2  2  0
 Met ideeën komen  3  3  2  1
 Begrijpen wat vereist wordt  2  3  2  2
 Bijdrage aan functioneren als team  2  3  2  -1
 Organiseren van de groep  1  3  1  0
 Efficiënt taken uitvoeren  2  2  2  0
 TOTAAL  12  16  11  2

3 = beter dan meeste andere groepsleden
2 = ongeveer hetzelfde als de andere groepsleden
1 = niet zo goed als anderen
0 = geen enkele nuttige bijdrage
-1 = storend voor de groep

Het gemiddelde = aantal aspecten maal de score 2; in het voorbeeld 6 x 2 = 12. Voor elk groepslid dat gemiddeld 12 krijgt is het eindcijfer = cijfer groepsresultaat. Resultaat kan door docent naar boven of beneden worden bijgesteld.

 

Methode Conway – proces, taakaspecten , geen self-assessment
Deze methode verloopt op een vergelijkbare manier als Goldfinch, maar het oordeel vraagt naar het functioneren van de studenten met betrekking tot verschillende taakaspecten. Ook vindt er geen self-assessment plaats binnen deze methode.

 Schrijf de namen van de groeps-leden   hiernaast en geef ieder een punt  Student A  Student B  Student C  Student D
 Zoeken naar literatuur  3  1  5  3
 Analyseren van literatuur  3  1  5  3
 Rapport schrijven  3  2  3  3
 Groepspresentatie  3  2  4  3
 TOTAAL  12  6  17  12

1 = geen enkele nuttige bijdrage
2 = goed geprobeerd, zonder succes
3 = gemiddeld
4 = bovengemiddeld
5 = bijzonder goed

 

Methode Habeshaw – eindresultaat inclusief self-assessment, niet anoniem
Deze methode gaat uit van een aantal punten dat elke student mag verdelen over zichzelf en de andere groepsleden. De toekenning van de punten gebeurt door de leden van de groep in onderling overleg (dus niet anoniem). Bij weinig of geen verschillen in de individuele bijdragen aan het groepsresultaat zullen de punten gelijk worden verdeeld. Bij afwijkingen (zie voorbeeld) kan er differentiatie optreden. Bijvoorbeeld: ieder groepslid mag het groepscijfer x het aantal groepsleden verdelen over de groepsleden. In het tabel is dit het cijfer 6 (voor gemak 60) x 3 = 180 punten die ieder groepslid mag verdelen. Restrictie daarbij kan zijn dat in geen cel scores lager dan een 5.5 of hoger dan een 10 mogen worden gegeven.

 Toedeling van punten aan elkaar  Student A  Student B  Student C
 Student A geeft  80  40  60
 Student B geeft  60  60  60
 Student C geeft  70  50  60
 Totaal aantal punten  210 : 3 = 70  150 : 3 = 50  180 : 3 = 60

 

Methode Eversmann – eindresultaat inclusief self-assessment, anoniem
In deze methode wordt de bijdrage aan het groepsresultaat uitgedrukt in een percentage voor elke student. Elk groepslid doet dit bovendien anoniem. Op grond van afwijkingen van het gemiddelde percentage (= 100% gedeeld door het aantal studenten) besluit de docent eventueel tot differentiatie in het eindcijfer.

 Perceptie van bijdrage aan eindresultaat in %  Student A  Student B  Student C
 Student ? geeft  15%  60%  25%  100%
 Student ? geeft  30%  40%  30%  100%
 Student ? geeft  25%  50%  25%  100%
 Totaal  70 : 3 = 23,3  150 : 3 = 50  80 : 3 = 26,6

 

Belangrijk:

  • Bij dit alles dient de student niet enkel beoordeeld te worden (cijfer), maar ook inzicht te krijgen in het eigen functioneren in de groep en in hoe andere groepsleden dat beoordelen. Hierom kun je nadenken over de volgende vragen:
    • Hoe voorkom je dat vrienden vijanden worden?
    • Besteed aandacht aan het belang van eerlijke kritiek.
    • Train al tijdens het groepsproces in het geven van feedback.
  • Communiceer het gebruik van peer- en/of self-assessment altijd in de studiehandleiding: waar zal deze beoordeling op worden gericht (proces/eind) en wie moeten de studenten beoordelen? Wees ook transparant over de methode die je inzet, net zoals over het beoordelingsinstrument dat jij zelf hanteert.
  • Bedenk dat peer- en/of self-assessment niet automatisch betekent dat je als docent minder tijd kwijt bent met beoordelen; wel geeft het je meer grip op het groepsproces en/of de individuele bijdrage van de studenten.