Het Future Societies Lab: aan de slag met duurzaamheids-vraagstukken van maatschappelijke organisaties

Met financiële ondersteuning van de Duurzaamheidsbeurs van TLC en IIS ontwikkelde UvA-docent en opleidingsdirecteur Dr. Mendel Giezen het Future Societies Lab. Een cursus waarin studenten werken aan onderzoeksvragen over duurzaamheid van opdrachtgevers uit de maatschappij. Een win-win voor verschillende partijen ten goede van maatschappelijke duurzaamheidstransformaties.

Meer over de Duurzaamheidsbeurs

 

Cursus met een win-win op meerdere fronten

Dr. Mendel Giezen is universitair docent in duurzame stedelijke ontwikkeling en infrastructuur en opleidingsdirecteur bij de Masters Planologie en Sociale Geografie. Hij focust zijn onderzoek en onderwijs op klimaatbestendige steden en stedelijke CO2 mitigatie. En op de integratie van nieuwe technologieën in stedelijke planning. “Future Societies Lab is een community service-learning cursus die ik heb bedacht en ontwikkeld. Hiermee leren studenten door te werken voor de gemeenschap en de maatschappij, met een focus op duurzaamheid. Zij doen onderzoek naar duurzaamheidsvraagstukken die worden geïnitieerd worden door maatschappelijke organisaties.”

“Hiermee bereik je meerdere doelen. Door te werken voor ‘klanten’ passen studenten hun onderzoeksvaardigheden toe. Daarnaast doen ze hierdoor daarnaast praktijkervaring op door praktijkgericht onderzoek voor opdrachtgevers. Wij vinden dit belangrijk, omdat dit het soort onderzoek is dat studenten waarschijnlijk na hun studie gaan doen. De cursus is ontworpen als een win-win op meerdere fronten. Deze is niet alleen waardevol voor de studenten, maar ook voor de maatschappelijke partners en de community service learning ambitie van de UvA. Daarnaast streeft de cursus ernaar een waardevolle bijdrage te leveren aan maatschappelijke duurzaamheidstransformaties.”

Snelkookpanmodel

Snelkookpanmodel

“De cursus Future Societies Lab bedraagt 6 ECTS en wordt sinds 2021-2022 gegeven in het Spatial Sustainability Studies traject. Dit traject binnen de Masters Planologie en Sociale Geografie biedt plek aan 30 tot 50 studenten. Inmiddels heeft de cursus al twee keer plaatsgevonden. De opzet van het lab is een ‘snelkookpanmodel’ waarbij studenten in hele korte tijd intensief met elkaar samenwerken in groepjes. Een maand lang nemen zij deel aan drie bijeenkomsten per week (in blok 3 van het 1e semester). Elke groepje werkt daarbij aan een eigen project voor een bepaalde opdrachtgever.”

“Om die intensieve samenwerking te bevorderen, introduceren we de SCRUM methode en Design Thinkingmethode in trainingssessies. Verder zijn er brainstormsessies met de stakeholders over hun vraagstukken. Maar ook wekelijkse update-bijeenkomsten met de supervisor. Ten slotte geven de studenten een afsluitende presentatie tijdens de presentatiedag voor de externe actoren ofwel de ‘klanten’.”

 

“Dankzij het snelkookpanmodel krijgen studenten verschillende soorten inzicht en doen zij meerdere ervaringen en vaardigheden op:

  • Ze doen ervaring op met praktijkgericht onderzoek.
  • De studenten ontwikkelen vaardigheden om te overleggen en te adviseren.
  • Daarnaast ontwikkelen zij het vermogen om abstracte academische kennis te vertalen naar concrete situaties.
  • Ze krijgen ervaring met het implementeren van een toegepaste onderzoekscyclus.
  • De studenten leren ook hun bevindingen te presenteren aan hun ‘klant’.”

Opdrachtgevers in het Future Societies Lab

“In het Future Societies Lab hebben studenten tot nu toe gewerkt aan vraagstukken van de opdrachtgevers Gemeente Amsterdam, Waternet, Museum het Schip en verschillende vrijwilligersorganisaties. Dit jaar zijn daar de Tolhuistuin en De Gezonde Stad bijgekomen. Een mooi rijtje met opdrachtgevers, maar we zijn op zoek naar nog meer partners.”

Vraagstuk van Museum het Schip over een duurzaamheidstuin

“Voor Museum het Schip hebben we vorig jaar nagedacht over een duurzaamheidstuin gebaseerd op de ideeën van de Garden City-beweging uit 1890. Omdat steden voller werden, ontstond er toen meer behoefte aan groen in de stad. In 1924 vond er daarom in Amsterdam een grote wereldplanologie stedenbouwconferentie plaats in de Oudemanhuispoort. Hierna ontstonden de eerste zogenoemde ‘tuinsteden’-wijken en gemeenschappelijke binnentuinen in de stad.”

“Het vraagstuk van het museum was: hoe kun je die beweging van toen actualiseren naar nu? Hoe pas je de Garden City-principes toe en hoe dragen die bij aan duurzaamheid? De eindpresentatie van dit project vond plaats in het museum. Daarbij heeft het museum ook een tentoonstelling georganiseerd: ‘100 jaar Tuinsteden, Tuinsteden van de toekomst en het verleden’, mede gebaseerd op het onderzoek van onze studenten. Na de tentoonstelling zelf volgde ook nog een conferentie hierover. Het rapport van de studenten stond vorig jaar zelfs op de website van Museum het Schip en op de website van de conferentie.”

Vraagstuk van Gemeente Amsterdam: te veel steen en te weinig groen

“Voor de Gemeente Amsterdam hebben studenten onderzoek gedaan naar de mogelijkheden in bepaalde wijken voor sociaal rechtvaardige klimaatadaptatie interventies. Bijvoorbeeld nodig bij overstroming door hevige regenval. Het onderzoek focuste zich op drie zogenoemde  ‘ontwikkelbuurten’: Venserpolder (Zuid-Oost), Volewijk (Noord) en de Lodewijk van Dijssel buurt  (Nieuw West). Studenten zijn de buurten ingetrokken, hebben de locaties geobserveerd en met de bewoners gepraat. Op basis van al deze input hebben de studenten buurtplannen opgesteld en deze aan de gemeente gepresenteerd. De gemeente heeft deze plannen vervolgens weer gebruik om hun definitieve plan op te stellen.”

“Venserpolder heeft bepaalde ‘probleemgebieden’ waar in de straten te weinig groen is en teveel steen. Dat is een probleem omdat steen snel opwarmt en zo een ‘hitte-eiland’ creëert. In een stenen omgeving kan het daardoor zomaar 5 à 10 graden Celsius warmer zijn dan in een groenere omgeving. Daarnaast zakt het regenwater in zo’n stenen omgeving niet goed de grond in. Voor Venserpolder hebben de studenten daarom een ontwerp gemaakt voor straten met meer groen, want bomen en groen helpen tegen warmte en klimaatopwarming. Ze hebben onderzocht welke planten en bomen het beste hiervoor gebruikt kunnen worden.”

“Voor de Lodewijk van Dijssel buurt is vooral ingezet op meer én veiligere speelplekken. Studenten hebben hiervoor groene speeltuinen ontworpen in combinatie met wadi’s. Dat zijnzijn greppels ofwel smalle, ondiepe geulen in de grond, die water kunnen opvangen en afvoeren bij wateroverlast door regen. Bijvoorbeeld Betondorp heeft al wadi’s.”

     

De Duurzaamheidsbeurs als stimulans

“Ik liep al langer met het idee rond om een lab te creëren dat projecten van studenten verbindt met vragen uit de praktijk of de maatschappij. De UvA-stichting Amsterdam Green Campus doet iets soortgelijks. Ik wilde een leerelement voor studenten creëren op basis van vragen uit de praktijk. Daarbij als onderdeel van het curriculum van de Masters Planologie en Sociale Geografie, zodat het type opdrachten wordt toegespitst op de opleiding. De Duurzaamheidsbeurs gaf mij een extra impuls en stimuleerde mij om het idee waarmee ik rondliep uit te werken. Binnen een jaar is dit uitgegroeid tot een waardevol vak met een plek in een curriculum.”

“In een paar (niet verplichte) tussentijdse bijeenkomsten heb ik de vooruitgang van mijn project ook met andere beurshouders kunnen delen. Daarnaast vond ik het ook interessant en waardevol om te zien waar anderen mee bezig zijn. We creëerden zo ons eigen nieuwe ‘netwerk’ dat kansen biedt voor de toekomst. Bijvoorbeeld een project van een van hen wordt misschien opgenomen in de minor Rethinking Sustainable Societies. Dit is een minor die ik heb opgezet en coördineer en waarbinnen ik ook een ander lab heb opgezet; het Urban Lab.”

De Duurzaamheidsbeurs bracht me daarbij 80 uur die ingezet konden worden voor de ontwikkeling van het idee. Deze uren zijn verdeeld tussen mij en een junior docent en kwamen nog bovenop ons andere werk terecht. Het geld van de beurs is bij de opleiding terechtgekomen waardoor er ruimte in de begroting kwam voor ontwikkeling van dit pilot-vak en het betalen van de benodigde docenten. In het tweede jaar dat het vak werd gegeven, waren de kosten al opgenomen in de begroting van de opleiding.”