Wat leren we de ‘dokters van morgen’? 

In gesprek met Niekie Spoorenberg, directeur van de master Geneeskunde FdG UvA en met Kim Lie, coördinator van het thema Consultvoering in diezelfde master .

Dit is een publicatie van het Teaching & Learning Centre van de Faculteit der Geneeskunde UvA.
Auteur: Lydia van der Meij.

Van student tot huisarts & themacoördinator en tot internist & directeur  

Zowel Kim als Niekie zijn opgeleid tot basisarts in Amsterdam, Niekie aan de UvA en Kim aan de VU. Vanuit het basisarts-zijn hebben hun wegen zich ietsje anders, maar met een grote gemene deler, ontwikkeld: het beroep van arts wordt door beiden steeds gecombineerd met een onderwijstaak. 

Kim was in de gelukkige omstandigheid om tijdens de specialisatie tot huisarts, in het derde jaar, al een onderwijsdifferentiatie te kunnen doen. Daarmee kon ze destijds haar BKO-assessment doorlopen en werd ze BKO-gecertificeerd. Ze is na het behalen van haar huisartsopleiding daar gebleven en is tot op de dag van vandaag huisarts-docent. Drie dagen werkt ze als huiasrts in haar eigen praktijk en sinds een jaar is ze ook betrokken bij onderwijs aan studenten. Ze heeft het stokje van Niekie Spoorenberg als coördinator van het thema Consultvoering overgenomen. Niekie combineert haar werk als internist-infectioloog in Amsterdam UMC, eerst met het waarnemend en nu directeurschap van de masteropleiding Geneeskunde. Na BKO en SKO (senior kwalificatie onderwijs) zal zij binnenkort de Leergang Onderwijskundig Leiderschap gaan volgen. 

Niekie voltooide naast de master Geneeskunde ook een master Medische antropologie en deed de vervolgopleiding tot internist-infectioloog. Ook zij raakte in het laatste deel van de opleiding steeds meer betrokken bij onderwijs, eerst in de bachelor Geneeskunde en tijdens de herziening van de master, bij het thema Consultvoering. Kim geeft aan dat Niekie in die opbouwfase mooi werkt heeft verricht: ‘Ik voelde me bevoorrecht om in zo’n mooi onderwijsthema te stappen. Het zit goed in elkaar, het onderwijs over consultvoering. We anticiperen in de onderwijsweken op het soort consulten, en dus ook op de patiënten, waar studenten mee te maken gaan krijgen in de klinische stages die ze direct na dit onderwijs gaan lopen.’

Schakelen tussen medische kennis en contact maken

Niekie en Kim geven aan dat studenten niets liever willen dan goed voorbereid aan hun coschappen beginnen. ‘Dat is ook heel begrijpelijk. Ze moeten leren om tussen twee denksporen te schakelen: het medisch-inhoudelijke, waarvoor ze kennis en vaardigheden nodig hebben, én het effectief contact maken, waarvoor ze goede vragen moeten stellen en moeten kunnen luisteren.

Het één kan niet zonder het ander en als ze zich onzeker voelen over hun medische kennis, wordt goed luisteren ook lastiger.’ Niekie en Kim geven aan dat het luisteren ook meer is dan “horen wat er gezegd wordt”. ‘Een groot deel van het werk als arts is “verbindingswerk”: begrijp ik de patiënt, begrijpt de patiënt mij? En dan zie je dat digitaal werken soms zo mooi lijkt, maar dat dat stuk niet overgenomen kan worden door een computer. Want achter die letterlijke vraag: “ik heb hier een blauwe plek, wat kan het zijn, dokter?” schuilt een verhaal en een onderliggende behoefte. Een leeftijdsgenoot van de patiënt is bijvoorbeeld net gediagnosticeerd met kanker, “kan het zijn dat ik dat ook heb?”. En dat soort – vaak impliciete – vragen exploreren, daar heb je dat menselijk contact voor nodig.’

Kim geeft aan dat jongeren soms ongezond bezig zijn, door wat ze online tegenkomen. ‘Een puber met een geïrriteerd rood en schilferend gezicht, omdat ze zich vol smeerde met in make – up tutorials aangeprezen crèmes en mij een zoveelste crème vroeg om de roodheid tegen te gaan. Het bespreken van haar onzekerheid is dan eigenlijk waar het om draait. Of een vrouw die steeds dikker werd, terwijl ze juist zoveel gezonde notenrepen at, die ze online kreeg aanbevolen. Dit soort consulten vragen om een scala aan gesprekstechnieken zoals exploreren, reflecteren en motiveren tot gedragsverandering.’

Veranderende zorg

Naast omgaan met desinformatie, die patiënten meenemen naar het spreekuur, zijn er meer uitdagingen. ‘We hebben taalbarrières, verschillende gezondheidsopvattingen, er komen mensen zonder documenten of huisvesting die misschien wel gezond zouden wíllen leven, maar dat niet kunnen. Het is onmogelijk om van alle culturen en achtergronden alles te weten. We organiseren onderwijs over diversiteit en inclusiviteit. En we kunnen – moeten – als dokter wel nieuwsgierig blijven! Door te vragen naar iemands opvattingen, belevingen en verwachtingen kan je beter aansluiten bij de belevingswereld van de patiënt en daarmee diens hulpvraag beter beantwoorden.  

In de master stimuleren we studenten tijdens een gesprek met een simulatiepatiënt ook om gedrag te benoemen, als een gesprek niet goed loopt (door boosheid beschuldigt de patiënt de dokter bijvoorbeeld). Door feedback te durven geven aan een ander, zorg je dat je een goede vertrouwensband creëert, wat weer kan helpen in de therapietrouw.’ 

Studenten leren om de verschillende behandelopties bij een diagnose te bespreken, waarbij afzien van een bepaalde behandeling ook een optie is. Wanneer het gaat om het gesprek over kwaliteit van leven, kijken Kim en Niekie naar het onderwijs over gedeelde besluitvorming en palliatieve zorg. ‘Daar wordt stil gestaan bij wat voor iemand belangrijk is in het leven en hoe dit meespeelt in behandelbeslissingen.’  

Overstijgend kijken naar het artsenvak 

Het meer en beter bespreken van welke rol, anders dan die van behandelaar, je als dokter kunt hebben, is in het studieprogramma van de master dus zeker aanwezig. Voel je je als arts in de toekomst bijvoorbeeld nog wel echt geroepen om gezondheidsproblemen van groepen patiënten op te lossen als je van mening bent dat deze problemen door het maken van andere keuzes in de politiek voorkomen kunnen worden? En hoe spreek je je hier dan over uit? Het nadenken over zulke onderwerpen zou studenten moeten voorbereiden op hun toekomst, waarin zij deel zullen zijn van een maatschappelijke discussie over kosten van de zorg, personeelsgebrek en een gevoel van een vastlopende gezondheidszorg. Dit aspect van de opleiding vraagt nog wel aandacht. ‘We hebben deze thema’s een plek gegeven, naast Consultvoering. Dan hebben we het bijvoorbeeld over Goede zorg, Preventie & maatschappelijk handelen of Interprofessioneel samenwerken. Maar we merken dat de wens van studenten om vooral het medisch-inhoudelijke spoor eerst goed te leren, het omarmen van deze bredere thema’s in de weg kan zitten. Studenten ervaren zulke onderwerpen als iets voor ‘de lange termijn. Een oplossing schuilt in het duidelijker maken hoe deze thema’s ook direct relevant zijn voor de klinische stage die voor hen ligt. Aan het integreren van dit ‘thematisch onderwijs’ in vakspecifiek onderwijs wordt momenteel gewerkt. Ook zijn er goede voorbeelden van clustering van thematisch onderwijs tot bijvoorbeeld een hackathon of een minisymposium. Tijdens deze uitgebreidere onderwijsmomenten kunnen studenten stilstaan bij de breedte van de zorg en de beperkingen die er zijn bij de opvatting dat je als dokter toch vooral aan het “genezen” bent.   

Misschien vraagt de toekomst, naast meer en andere stageplekken, ook wel om een heel andere manier van opleiden en stagelopen, waarbij masterstudenten al eerder een richting of profiel binnen het artsenvak kiezen en niet meer een “standaardpakket”.

Liever meer en andere stages  

‘We willen onze studenten kennis laten maken met de gehele breedte van het artsenvak. Hierbij lopen we tegen de grenzen van onze stageplekken aan. We zijn heel trots op het lange coschap huisartsgeneeskunde dat we al onze studenten nu aanbieden. Ze doen ook allemaal ervaring op in de Sociale geneeskunde, maar het zou meer mogen zijn. Een tekort aan mogelijkheden (en routine) om studenten te begeleiden speelt op extramurale plekken regelmatig een rol.   

Ook in het ziekenhuis zijn er uitdagingen qua opleiden. Ziekenhuiszorg, zeker in de context van het academische ziekenhuis, is veranderend. ‘Het wordt meer en meer een pitstop. Er wordt – vaak door verschillende disciplines – diagnostiek gedaan, mogelijk behandeling gestart, maar zodra de patiënt enigszins op de been is, verschuift de zorg naar buiten de muren van het ziekenhuis. De setting om de patiënt heen is dan aan zet. De mogelijkheden voor studenten om in het ziekenhuis tijd bij een patiënt door te brengen en deze gedurende langere tijd te vervolgen, zijn daarmee beperkt. Terwijl je daar juist zoveel van leert.’ Daarnaast verplaatst veel zorg zich naar bijvoorbeeld zelfstandige behandelcentra, die heel efficiënt werken. Denk aan een huidkliniek waarin veel verdachte plekjes worden weggesneden, of een orthopedisch centrum waar vooral heupen worden vervangen. Zij behandelen veelvoorkomende klachten, en zien grote aantallen patiënten; in principe is dat ideaal om veel van te leren. Maar in het beleid van veel van deze centra past (nog) niet het bijdragen aan de opleiding tot basisarts. Dit vraagt om visie en afspraken en dit kunnen wij, als masteropleiding, niet op eigen houtje.’   

Misschien vraagt de toekomst, naast meer en andere stageplekken, ook wel om een heel andere manier van opleiden en stagelopen, waarbij masterstudenten al eerder een richting of profiel binnen het artsenvak kiezen en niet meer een “standaardpakket”. Hoe en waar wil je je gaan inzetten voor de gezondheid van mensen? Wat voor soort dokter wil je worden? Dat wordt dan de vraag, waar je al eerder in je opleiding over gaat nadenken.’